Duurzame onderwijsverandering

In 2006 verscheen van Andy Hargreaves en Ivor Goodson een artikel in een vooraanstaand blad, de Educational Administration Quarterly met het verslag van een langjarig onderzoek naar factoren die de mate van duurzaamheid van onderwijsveranderingen bepalen. Het is één van de weinige onderzoeken die recht doen aan het adagium dat er pas echt sprake is van verandering als er echt een verandering is opgetreden, en dat valt, zeker in het onderwijs niet met een snapshot van één jaar, of zelf vijf jaren vast te stellen. Het onderzoek van Hargreaves en Goodson is in die zin dus een serieuze poging om vast te stellen wat er is veranderd en welke factoren tot die verandering hebben geleid. Het gaat hen vooral om het laatste, die factoren, en deze wil ik graag doorgeven, omdat ze ook in Nederland relevant zijn.

Eerst nog een opmerking over duurzame verandering. Hargreaves en Goodson gebruiken hiervoor de volgende definitie: een onderwijsverandering is een duurzame verandering als ze is gericht op wat er echt toe doet, als de verandering blijvend is en verspreid wordt, en als ze de doelstellingen bereikt zonder anderen rond die verandering te beschadigen.

Dan nu de vijf factoren:

1. De golfbeweging van onderwijsveranderingen
Zo leiden de niet aflatende golven van veranderingen, waarbij de volgende start terwijl de vorige nog niet is afgerond en die soms tegengesteld aan elkaar zijn, tot een vermoeidheid bij scholen en docenten, die zich als een vorm van zelfbescherming soms afsluiten voor veranderingen.

2. Leiderschapswisselingen
Leiderschapswisselingen blijken in de praktijk nogal eens tot koerswijzigingen te leiden. Soms is dat positief. Vaak betekent het echter dat ingezette veranderingen die ondersteund werden door de betrokken docenten, tot stilstand komen of worden teruggedraaid.

3. Student- en buurtdemografie
Scholen die serieus inspelen op de demografische ontwikkelingen in hun omgeving, die bijvoorbeeld wegen vinden om leren en onderwijzen levendiger en levensechter te maken voor leerlingen in achterstandsposities, zijn duurzame veranderaars. Scholen die dat niet doen blijken onder de middelmaat af te zakken en moeten in het uiterste geval hun deuren sluiten.

4. Docentgeneraties
Elke generatie van docenten heeft haar eigen dominante missie of drive. Of een verandering duurzaam is, wordt bepaald door de mate waarin scholen aansluiten bij die kracht en drive van docenten. Doen ze dat goed, dan zorgt dat ervoor dat ze niet onnodig in bronnen van weerstand ontaarden. Doen ze dat niet goed, dan zal een verandering weinig kans van slagen hebben.

5. Relaties tussen scholen
Tenslotte is het geheel van relaties tussen scholen in één omgeving een bepalende factor voor de duurzaamheid van veranderingen. Als de ene school iets compleet nieuws doet, bijvoorbeeld het Dalton-concept adopteren, heeft dat consequenties voor de andere scholen in de directe omgeving. Die moeten zich aanpassen, bijvoorbeeld door het kiezen van een andere focus. Doen ze dat niet, dan dreigt verlies van positie, teruggang in leerlingen, e.d.

Deze toch wel opmerkelijke factoren onderstrepen nog eens dat de duurzaamheid van veranderingen wordt bepaald door zaken die zich vooral langjarig laten duiden. Ook is opvallend dat het factoren zijn waarop een school weinig directe invloed heeft. Een school die op haar toekomst is voorbereid, is in staat externe ontwikkelingen te onderkennen, er niet tegenin te gaan, maar ze als uitgangspunt te nemen voor de eigen ontwikkeling.

Comments are closed.